DE MUZE VAN HET TEKENEN



Het licht zong zich de dag in en leek over het eiland te vloeien. Alles zou
langzaamaan overal zijn en ik werd opgetild uit de tijd en dacht: ik breng

die tijd wel in een vlucht, in proporties tot leven. In een lijn of in een vlak
in elk geval in een beeld. Breng haar terug naar waar zij beklijft, verwerk haar

laat haar bewegen en ontsporen en ervaar nog eens dat schoonheid overal in
verankerd kan liggen. Dat het uiteindelijke beeld gecontroleerd eenzaam

aan de randen van het bestaan zal verblijven, dat was even het idee.
Maar soms werd het wel benoembaar, voor mij, dan was het in de naam.

Jij bent in je naam, je bent iets, je bent je naam.
En omdat het spreken nu eenmaal dikwijls niet meer dan spreken is,

buig ik liever mijn stilte naar jouw naam.


Hoe vaak loog ik mijzelf niet een verlangen in naar haar? Zelfs hier waar de zee
tegen de rotsen buldert. Waar de stenen muren mijn uitzicht beperken. Waar de lijnen

al getekend zijn. Hoe haal ik deze beelden en ervaringen binnen in de taal? De stilte
die zich ook binnen in dat geweld van de golven moet bevinden. Dat alles vastligt,

voor eeuwen. Dat een enkel paard hinnikt, een winterkoninkje voor me uit vliegt. Ik
de regen koester. En er in die ervaringen iets moet liggen van de werkelijke oorsprong

van mijn zelfbesef. Ik was er niet maar maakte ook weer deel uit van iets groters. Ik mailde
achter mijn raam met uitzicht op de oceaan. Ik groef naar lijnen en tekende lijnen.

Ik brak de branding met mijn blikken. Dacht dat je ook daar zou zijn te vinden.


Gedicht Arno Kramer

Reacties